De historiografie en authenticiteit van de weerstand op de helling ?
De nieuwe methodologie die zijn opmars maakt :
een "social turn" en substantiële evolutie binnen de herinneringsethiek onder de loepe...

Een email die me onlangs gestuurd werd ter verificatie van een dossier, maakte me plots weer duidelijk dat er finaal toch een nieuw argusoog mag rusten op een tijdsgebonden evolutie. Net zoals verleden jaar kwam er een vraag tot meer uitleg rond een erkenningsdossier van een aantal namen die voorgelezen werden op het grote manifest dat op ons Nationaal Memoriaal van de Weerstand doorging. Onder de noemer van een eerbetoon worden een raster van weerstanders die het erkenningsstatuut verkregen hebben, voorgelezen en gestreamd via sociale media. Het voldoet snel aan de emotie van het sociaal-maatschappelijke aspect en het plichtsbesef van een eerbetoon in te vullen. Begrijp me niet verkeerd, het invullen van herdenkingsethiek op deze manier staat hier niet ter discussie.
Wat me meer aangreep, is het feit dat deze vraag tot referentie en nazicht opnieuw over dezelfde namen ging. Om u een correcte achtergrond te schetsen, de lijst die werd gebruikt is een door het CEGESOMA afgeleverde lijst van weerstanders die ooit het statuut hebben verkregen. Het geeft natuurlijk de impressie dat deze gegevens authentiek en correct zijn en dat is ook zo, tot op de hoogte van archiefwaarde die ze dragen. Waardoor ontstaat er dan de vraagstelling of dat er geen fouten zijn gemaakt ? Dat er opnieuw dezelfde namen in vraag worden gesteld ? Dat men zelfs de vraag stelt of er geen namen zijn voorgelezen van actoren die later veroordeeld raakten tot collaboratie?
Tijd voor een analyse.
Het spectrum aan mogelijkheden is meerledig. Zo mogen we bijvoorbeeld stellen dat de erkenningsprocedures fundamenteel in verschillende golven zijn uitgevoerd. Een erkenningsijver vlak na de oorlog en de bijhorende administratieve afhandeling leidde voor verschillende verzetsgroeperingen tot het ontbreken van sociale realiteit in de dossiers. Erkenningen tot gewapend weerstander steunden op momentopnamen gebaseerd op getuigenissen en motivaties uit de hiërarchie van de bewegingen op vraag van de Dienst van de Weerstand. De visie was om een apolitieke benadering te leveren en het patriottisme voorop te plaatsen. Uiteraard was dit op zich al haast onmogelijk. In de ministriele wandelgangen werden immers de plannen uitgetekend voor de toekomstige politieke landschap, wat resulteerde in vele criteria die allesbehalve een neutrale benadering van het platform tot erkenning kon ophoesten. De politieke beweging die verschillende weerstandsgroeperingen beoogden, werd gedoofd.
Het tekende meteen ook de gebrekkige definitie van het verzet.
Zoals eerder vermeld, werd in de erkenningscyclus het sociale aspect genegeerd. Door het isoleren van de voorwaarden tot erkenning tot een aantal vraagstukken en aangeleverde getuigenissen, was er binnen deze motoriek geen plaats voor het sociaal-maatschappelijke aspect van de aanvrager.
De methodiek was ten tijde van de uitvoering een gerechtvaardigd deel tot een snelle afhandeling, een cluster van enkele momentopnamen en helaas moeten we heden in de nieuwe " social turn " die de herdenkingsethiek vooropstelt opletten met het directe gebruik van deze lijsten als historische verificatie tot het creëren van een heldendom.
Laat ons de complexe oefening van begin jaren 90 van vorige eeuw niet vergeten, want het onderwerp nu kent al een precedent... Academische werken en analyse stonden toen ook in kinderschoenen, net zoals nu de nieuwe lichting van herdenkingsethiek vorm krijgt, maar nu gevormd op emotie en adaptief gebruik van het collectief gedachtengoed.
Door het gebrek aan het maatschappelijk erkennen en begrijpen van de identiteit van de weerstand, het verzet, was deze oefening 30 jaren geleden vitaal en uitgevoerd binnen een wetenschappelijke benadering. Ik hoef u niet stellen dat er vanuit vele kringen met argwaan werd gekeken. De kracht van het collectieve geheugen werd voorop gesteld, zelfs bouwend op motivaties uit de helft van de jaren 80, journalistieke aspecten zoals de reeks " de Tijd der Vergelding" van Maurice De Wilde kregen de waarde van wetenschappelijk manifest. Dat lijkt raar, want de reeks had op dat moment weinig impact, door het vervuilde beeld dat gemaakt werd, ook door de nogal zakelijke stijl die wel eigen was aan Maurice De Wilde. Zijn reportages waren georkestreerd, maar brachten het onderwerp op de snijplank in pioniersvorm. Dit creëerde contradictorisch toch een stuk van dat specifieke collectieve geheugen in bepaalde kringen, maar ook misnoegen en een opflakkering van mythevorming. Deze bewegingen gebeurden immers allemaal in hetzelfde klimaat en in hetzelfde tijdvak : de waarheid en de erkenning van de weerstand valideren, toen 40 jaren na de feiten.
Opvallend is ook weer, dat in deze context het bredere sociale aspect van de ten tonele gevoerde weerstanders en met benadering later in de reeks de collaboratie, niet aan de orde kwam.
Het zou pas begin jaren 2000 geduid worden dat fundamentele historische studies dit fenomeen dienden te analyseren en te onderzoek, zelfs te rectificeren. Het mee in acht nemen van hun historische achtergronden, hun politieke ideologie, keuzen en maatschappelijke activiteiten in de vooroorlogse periode, gekoppeld aan regionaal en comparatief onderzoek van de naoorlogse feiten uit politionele en gerechtelijke bronnen die op hun pad kwamen. Erkenningen tot gewapend weerstander en hun identiteit kregen hierdoor een wijder beeld. Keuzen om bij de weerstand te gaan kenden vaak voor de oorlog al kiemvorming. Ook de keuze van " het minste kwaad " tijdens de bezetting kwam boven water voor sommigen.
Laat mij een voorbeeld ter verduidelijking aan u voorleggen :
Een Antwerpse medewerker van de gerechtelijke politie leverde intensief hulp aan de lokale weerstandsbeweging in 1943 en liet verschillende arrestatiedossiers verdwijnen en verzorgde hulp aan onderduikers. Dat is klare koffie. De man in kwestie kreeg in 1945 zijn erkenning tot het statuut als gewapend weerstander. Maar los van dit voerde hij zijn sterk anti-communistische visie van voor de oorlog door onder de bezetting. Zijn aangelegde lijsten van communistische militanten die hij onder verdenking stelde tot 1939, speelde hij zonder twijfel door aan de Gestapo in 1941. Verder nog - uit eigen archief mogen we zijn samenwerking in de zoektocht van Joodse onderduikers niet minimaliseren.
De laatste feiten en de documentatiedossiers zijn feitelijk aanwezig en te vinden in het archief van ons museum en de archieven van de gerechtelijke politie binnen het Rijksarchief te Antwerpen.
Deze man zijn naam werd als " held " voorgelezen op het Nationaal Memoriaal van de Weerstand. Hij is maar een voorbeeld van verscheidene...
Beste lezer, dit stuk is niet bedoeld om de evolutie in het benaderen van de geschiedschrijving en bijhorende herdenkingsethiek te ondermijnen. Deze evolutie is nodig.
Waar ik wel pertinent de vinger in de wonde wil duwen, is de steile opmars van het verlies aan authenticiteit, het minimaliseren van academische broncontrole en het autocratisch ontwikkelen van validatie. We staan op een heus kantelpunt, ook naar de algemene archiefwerking, nog maar gezwegen over de politieke pleister wat zich over deze wonde heen plakt. Laat dit geen brood en spelen worden. Ik hoop dat dit tot een open en sereen debat kan leiden, ook gericht naar de beleidsvoerders van ons land. Een academische pilaar en een volstrekte archiefwerking blijven de enige ruggengraat.
Jo Peeters.